De merel en de gouden regen

Wij hadden een bovenhuis met balkons, in de lommerrijke Amsterdamse wijk de Watergraafsmeer. Erg groot waren onze balkons niet en maar één ervan leende zich ervoor om wat plantenbakken neer te zetten. We hielden voornamelijk eenjarige bloeiers, maar in één bak lieten we opkomen wat zich aandiende. Zo verscheen er op een gegeven moment een takje: het was duidelijk niet het begin van een bloemstengel en al gauw begon het de gedaante van een boomtak en nog later van een stammetje aan te nemen.
Toen gingen we verhuizen. Niet naar een huis met een tuin – waar we al heel lang naar op zoek waren – maar met een groot dakterras. Natuurlijk verhuisde de bak met het stammetje mee: het was de eerste van een verzameling bakken en potten die zou uitgroeien tot meer dan tweehonderd stuks. Zoals dat gaat, als je geduld hebt en met zorg en beleid te werk gaat, werd ook dit plantje groter en groter, totdat het, na een jaar of vier, ging bloeien en ons de mogelijkheid bood om te determineren …
Het was een Gouden Regen, Cytisus Laburnum*, volgens Linnaeus. Met behulp van de Geïllustreerde Flora van Nederland – van de hand van Heimans, Heinsius en Thijsse (Jac. P.) – en via allerlei sites op internet verzamelden we bizonderheden over onze onverwachte aanwinst. Zo leerden we van Heimans en z’n collega’s dat alle onderdelen van een gouden regen giftig zijn; dus schors, wortels, bladeren, bloemen en zaden zijn niet geschikt voor consumptie.
Maar let wel, bedoeld wordt: niet geschikt voor menselijke consumptie. Want uit andere teksten kwam naar voren dat vogels de zaden eten en dat heel goed kunnen verdragen. Met name geldt dat voor de merel (Turdus merula). En wat bleek bovendien: de zaden van planten als de gouden regen maken meer kans om te ontkiemen als ze door het maag-darmkanaal van een merel zijn gegaan. Nu hadden we in de plantenbank op het balkon van ons vorige huis wel eens een merel zien scharrelen, vermoedelijk op zoek naar wormen, maar blijkbaar had hij ook iets voor ons achter gelaten.
Sinds deze ontdekking zijn de merels goede vrienden van ons geworden. Die vriendschap werd en wordt mede in stand gehouden doordat we ’s winters rozijntjes voor ze neerleggen. En dat levert ook wat op: na de verschijning van de gouden regen zijn tal van andere struiken en boompjes te voorschijn gekomen die vrijwel zeker op het conto van de merels kunnen worden geschreven; onder meer een mahonia, een ribes, een vlier en een wijnstok (na een winter waarin de rozijntjes op waren en we druiven hebben gevoerd).

De gouden regen kwam na dertien jaar aan z’n eind tijdens de periode met strenge vorst in februari 2012.

Wil Nieuwstraten

* noot arboretum: de juiste naam is tegenwoordig Laburnum anagyroides