Berk

Vorige week zondag was ik met mijn dochter van zeven in het Amstelpark. Om een uur of half drie hadden we alles achter de rug: de fietstocht, de speeltoestellen en het treintje, de rugzak was leeggegeten, het drinken op. Tijd voor het betere nietsdoen. We lagen op de steiger, voelden de zon en keken omhoog door de kale bomen naar de strakblauwe lucht. Af en toe een vogel, af en toe de strepen van een vliegtuig.

Bomen zijn het decor voor de grote en kleine momenten van het leven. Naast het graf van mijn moeder op de nabije begraafplaats stond een boom die me na zes keer vier seizoenen leerde dat alles komt en gaat en dat dat goed is. Die boom was daar, terwijl ik zocht naar antwoord op mijn vragen. Iedere morgen als de zon opkwam stak ze haar takken uit naar de hemel. Iedere avond wachtte ze tot het nacht werd en weer ochtend. Wortels stevig in de grond. In weer en wind, gewoon een boom. Toen ik had geleerd wat ik moest leren zag ik de schoonheid van de boom. Haar zilverwitte, glanzende bast. De ‘ogen’ in het zilver. De kleur van de blaadjes. Het geruis. Over dat ruisen schreef Thera Coppens een gedicht:

Nu het regent
druppelen de bomen
over de ruit.

Ik zet mijn walkman af
en luister lang
naar dit geluid:

stemmen zijn het
en duizend handjes
die applaudisseren.

Ruisen is het
en satijnen rokken
van een bruid.

Ik luister
de regenwolken drijven over
iemand in de hoge hemel
zet het ruisen
uit.

Vorige week zondag lag ik met mijn dochter onder een boom. Mijn mobieltje vertelde me dat grote, lieve, eigenwijze S. dood was. Het park was niet mooi meer, de boom een kale boom. De kinderen schreeuwden schel. De les was ik vergeten. Straks weet ik het weer. Het kind van S. moet alles nog leren. Ik hoop dat de bomen zullen helpen.

Nicola Prins