Relatief snelgroeiende kleine tot middelgrote boom met sterk afhangende takken waardoor een brede treurvorm ontstaat. Kan uiteindelijk circa 8 m hoog en minstens zo breed worden. De bast is grijs en laat op latere leeftijd in stroken los. Het bijna ronde blad loopt licht bronsgroen uit en kleurt in de zomer (blauw)groen. De herfstkleur is bruingeel tot oranjegeel. Net zoals bij de soort geurt het afvallende blad aangenaam kruidig/kaneelachtig. Werd al in de 17e eeuw bij een boeddhistische tempel op het Japanse eiland Honshu gecultiveerd. Houdt van een losse, liefst leemhoudende bodem. Kan slecht tegen droogte. Het voorjaarsblad is gevoelig voor nachtvorst. Bij uitstek een boom voor toepassing als solitair in een grote tuin of park.