Arboretum-gedichten van Herman van Tongerloo
Hieronder ziet u 15 gedichten van onze huisdichter Herman van Tongerloo. Herman heeft deze gedichten op ons verzoek gemaakt met de bedoeling daar een kleine uitgave van te maken ter verspreiding. In deze uitgave komen de 10 meest aansprekende gedichten aangevuld met een bijpassende foto.
Deze gedichten zijn geïnspireerd door een rondgang met Herman door het arboretum aangevuld met verhalen bij de desbetreffende boom. Per gedicht vindt u een kleine toelichting.
In deze tijden van de coronacrisis lijkt het ons mooi om u deelgenoot te maken van dit project. Wij vragen aan de lezer de bij u drie meest aansprekende gedichten uit te kiezen en eventueel een bijpassende foto mee te sturen. U kunt dit doorgeven via ons emailadres info@denieuweoosterbomenpark.nl
De slogan ‘Samen staan we sterk’ horen we deze periode vaak en dat geldt natuurlijk ook voor dit project.
Wij wensen u leesplezier en zien graag uw reactie tegemoet.
Toelichting:
Grote plataan op een kruispunt van paden in het arboretum. Deze plataan filtert met haar grote bladeren fijnstof uit de lucht. Het is een kruising tussen twee natuurlijke soorten waardoor hij steriel is. Het zaad kan niet ontkiemen.
Bastaard
Ik zoek de zin van mijn bestaan.
Hier op dit kruispunt van mijn leven,
vraag ik mij af, is ‘t mij gegeven,
mijn nut te voelen als plataan?
Eén feit lijkt voldongen,
dat ik op schone lucht kan bogen,
met mijn uitscheidingsvermogen,
ben ik het filter van uw longen.
Rotzooi zeef ik uit de wind,
verzamel het in bast en blad,
en dump het op het gras en pad,
zodat het zijn bestemming vindt.
Toch krijg ik het steeds te kwaad,
dat ik als bastaard van twee soorten,
onvruchtbaar ben vanaf geboorte.
Ik haat mijn nutteloze zaad.
Ik had meer liefde willen geven.
Ik had graag opa willen zijn,
maar ik kan verder met de pijn.
Ik heb nog lang geen voltooid leven.
Toelichting:
De Japanse sierkers met haar vele en verbluffende, lichtroze bloemen. Betoverend mooi, maar helaas van korte duur.
Prunus
Vrouw in bloei
doorzichtig rose
ragfijn je lijnen
terughoudend teer
je vluchtige vormen
de lichte geur van
verleiding
onaantastbaar
van verre
geen kou gekend
geen ijs gewend
ik val
niets houdt mij tegen
zelfs geen
maagdelijk verbod
Toelichting:
Grote rode beuk die is geënt op onderstam van groene beuk. De boom staat in het oude gedeelte van het park en is geplant door architect Springer. Tijdens een rondleiding wordt over deze boom altijd trots vertelt.
De Rondleiding
Lieve mensen, let nou op!
De rode beuk is een mutatie,
waarin ik absoluut geen kwaad zie,
aan de groene beuk verwant,
spontaan ontstaan in Engeland.
Ach joh, houd eventjes je kop,
is ‘t zo’n probleem om op te letten?
Laat ik het op een rijtje zetten,
groen is altijd dominant,
over de rode variant.
Meisje, kijk nou toch naar mij!
Waar was ik nou gebleven?
Oh ja ‘t is een gegeven,
dat bij bevruchting in natuur,
het bos weer groen wordt op den duur!
Hé meneer,blijft uer bij?
Dus alle nakomelingen,
worden enkel rode dingen,
door een rode beuk te klonen.
Ik zal je nu zo’n beuk gaan tonen;
Kijk, deze rode beuk, deze mastodont,
staat ruim een eeuw in deze grond,
een stek door Springer zelf geplant,
in het opgereden zand,
op wortelstam van groene beuk,
geënt, dat vond hij leuk!
En of u nu, verkleumd, verkild,
Nog in ‘t café iets drinken wilt?
Ja!
Toelichting:
Onder het bladerdek van een grote eik is het voor kleine soorten soms moeilijk ook een beetje licht te vangen om te kunnen groeien. Eenieder vecht voor zijn bestaan.
De grasspriet en de eik
Een kleine vijf meter van,
de voet van de eik,
stond een grasspriet.
ze had zich naar boven,
gewurmd,
de verse grond nog,
als kruimels op haar,
grasgroen blad,
scherp als glas en even,
kwetsbaar.
‘zeg eik’ piepte de grasspriet,
‘kun jij in jouw reusachtige kruin een
plekje openhouden voor de zon’.
De eik bulderde van het lachen,
zoals alleen eiken dat kunnen.
een vroege gast,
kwastte op de,
bast van de eik een,
rode last.
een dag later,
trapte een man met een,
aks de,
Grasspriet,
plat en duwde met zijn,
hak haar wortels in de,
natte grond.
de volgende dag,
herpakte de spriet zich,
duwde zich opnieuw,
naar boven en,
genoot tussen het,
zaagsel van de,
zon.
Toelichting:
geïnspireerd op een stronk van een afgezaagde beuk die was aangetast door een parasitaire schimmel. De boom is dan ten dode opgeschreven.
Zwam
Op een donkere dag kwam,
De Harslakzwam.
De beuk vond het eerst nog leuk,
Zo’n heel klein spoortje op zijn stam.
Zo’n weesje zocht een toevluchtsoord,
Die wens werd door de beuk verhoord
Zwammetje hé, eet lekker mee
En de zwam zegde het voort
Miljoenen kwamen er op af,
Wat eerst een feest was, werd een straf
De macht gepakt en strak gelakt,
Gepokt, gemazeld in een draf.
De moraal van dit verhaal:
Stel voortdurend perk en paal.
Houd je gasten in de gaten,
Anders vreten ze je kaal.
Toelichting:
de Taxus (venijnboom) is erg giftig. De mannelijke boom laat massaal het stuifmeel los, aan de vrouwelijke plant verschijnen rode bessen waarvan de binnenste pit giftig is, behalve voor vogels.
Taxus baccata
Eet mij, eet mij,
Lispelt de Venijnboom,
Haar blad ruist in een vreemde droom,
Die plotseling om kan slaan.
Rode lekkernij,
Kijk hoe blij de vogels eten,
Geen besje wordt vergeten,
Ze vliegen af en aan.
Ik ben de vader,
Sluit een pact met de wind,
Die haar stampers feilloos vindt,
Zie mijn trotse stuifmeelballen.
Maar kom niet nader,
Want als je je aan mijn blad vergrijpt,
Of te hard in ‘t besje bijt,
Zul je dood ter aarde vallen.
Toelichting:
De toverhazelaar wordt in het Engels ‘witchhazel’ genoemd (voorheen wichhazel). Wich duidt op buigzaam hout en werd gebruikt als wichelroede.
Tover
Zwaar te moede,
pak ik de wichelroede,
de gaffel van de hazelaar,
ligt in mijn beide handen klaar,
de vork balancerend,
een twijgje heel licht verend.
Ik loop achter het stokje aan,
volg in onbegrepen baan.
Wil mijn verdriet vergeten,
als ware liefde zich laat weten.
Toelichting:
In het oude gedeelte van het gedenkpark staan veel treurbomen. Daarmee aangevend de symboliek en betekenis van het terrein.
Zee
Soms zijn er landschappen,
met een vermoeden van,
zee.
heuvels aan de horizon,
vliegdennen in een lint van bos,
een schelpenpad,
een berm doodlopend op,
roestig gaas.
Soms zijn er landschappen,
met een vermoeden van,
afscheid,
wegen door eindeloze,
weilanden,
sloten, die elkaar vinden aan de
horizon, meedraaiend in een
waaier van water,
onstuimige wolkenlucht.
vlucht kraaien in silhouet.
Soms zijn er landschappen,
met een vermoeden van,
dood.
Treurende bomen houden,
verkrampt hun laatste bladeren vast.
steken zwart af tegen,
vulkanisch licht,
verzengend rood.
Grafstenen liggen in onbegrepen ordening,
kussen de wortels van de woudreuzen en,
zoeken veiligheid.
In het donker wordt gewacht.
Toelichting:
De wilg die een ijzeren staaf naast zich zag staan. Door diktegroei omsluit de boom de staaf. Langzaam uit het zicht onttrokken.
Verteren
Hoe traag kan slikken zijn?
Hoe langzaam werkt de wilg,
zijn verbogen prooi naar binnen?
Slikken kan ontfermen zijn,
een ongemerkt beginnen,
van ‘t verstikkende omarmen.
Het schijnbare erbarmen,
verhullen van de pijn,
waarbij het slachtoffer misleidt,
ongemerkt naar binnen glijdt.
Onontkoombaar, onomwonden:
Wie in de weg staat wordt verslonden.
Toelichting:
Met meer dan vijf meter stamomvang staat de reusachtige vleugelnoot te waken tussen hen die ons ontvielen. Wortels en ondergrondse levensaders omvatten de graven.
Bokito
Ik ben de Bokito van De Nieuwe Ooster.
Ik bescherm de aan mij toevertrouwden,
bewaak hun rust.
Weef een netwerk van reusachtige wortels,
om hun botten.
Steun hun schamele schedels met mijn,
kluwen van haarwortels,
help ze langzaam oplossen,
in nanodeeltjes die ik toevoeg,
aan mijn lichaam.
In een constante vloed van regen en grondwater,
testosteron, epo en anabole steroïden,
heers ik over de doden.
koester ze.
Help ze,
langzaam transformeren.
Toelichting:
Hij staat daar in zijn eentje; de mammoetboom, als stekje meegenomen uit Amerika en nu een tweede, leven op De Nieuwe Ooster. Waar gaan zijn gedachten heen?
Kleuter
Ik ben een kleuter,
in de kou van het waterland,
alleen op een aangeharkt veld.
Ik schijn niet zo goed te groeien,
‘Ben klein voor mijn leeftijd’,
zegt de boomchirurg.
Ik haal nooit de grootte van mijn vader,
zelfs niet die van mijn moeder,
die zijn wel honderd meter hoog.
‘Ik kom maar tot dertig’,
zegt de boomchirurg.
Ik ben geadopteerd,
als zaadje meegenomen,
uit een ver, warm land.
Een bloempot was mijn wieg,
een grote kuip,
een plastic ton,
en nu dit speelweitje.
Nooit zal ik staan tussen,
immense ouders,
broertjes, zussen.
Nooit zal ik het ruisen horen,
het machtige resoneren van,
giganten in een dal.
Het is zelfs de vraag of ik ooit,
kinderen krijgen zal.
Toelichting:
Een eerbetoon aan de ontwerper van het gedenkpark, de landschapsarchitect Leonard Anthony Springer (1855 -1940)
Een lichte buiging
We schrijven 1889.
Een teekentafel.
Springer had een plan,
Een dodenakker, uitgestrekt over 16 hectare,
Een woud van honderd soorten bomen als,
Laatste rustplaats, met slingerende paden,
Romantisch als verloren liefde.
Het zand kwam uit het Gooi.
Via de Zuiderzee,
De Amstel en de Gaasp,
Brachten platbodems hun vracht naar het,
Drooggemalen Watergraafsmeer.
In korte broek, op klompen,
Duwden mannen volle kruiwagens de dijk over.
Storten meters zand uit op de bodem van de oude zee.
Hun gespierde torsen blonken in de polderzon en
Verrieden hun jarenlange zware werk.
Met spa en bats maakten zij een bed voor de doden.
Hoe meer graven, hoe hoger de bomen,
Ze groeiden de hemel in,
Reikhalzend verlangend naar het kosmische blauw.
En langzaam ontstond het paradijs,
Een oerbos als op de derde scheppingsdag,
Waarin het enige pad,
Met een lichte buiging,
Leidt naar het licht.
Toelichting:
In het midden van de hoofdlaan staat een plataan die om de paar jaar wordt geknot. Daardoor vele recht opgaande nieuwe takken die naar de hemel reiken.
Acrobaat
Ik strek mij uit,
ik juich de hemel toe,
voor elke zon een tak.
Ik houd tien ballen in de lucht,
ik ben een acrobaat,
bevroren in het moment,
van mijn laatste sprong.
Ik houd mijn doel potdicht.
Mijn geknotte handen,
groeien uit en filteren,
de stadse lucht.
Ze zwaaien en vormen,
nieuwe boompjes.
Ik ben een bos,
een takkenbos,
brandend in de late,
winterzon.
Toelichting:
De knotwilgen worden tweejaarlijks geknipt waarna het groeiproces weer van voor af aan begint.
Sisyfus
Ik lijk op een microbe,
rond, met zweephaartjes,
maar ik lig niet,
geprepareerd onder een glasplaatje,
onder de microscoop.
Ik sta in de grond,
met mijn punky hoofd,
op een rechte stam,
geknot in mijn vrijheid.
Elke twee jaar komen ze,
schoolkinderen als,
naïeve folteraars.
Alles wat ik bij elkaar heb gegroeid,
gaat naar de mandenmaker.
Mijn twijgen mogen geen takken worden,
maar bezems,
en ik kan weer opnieuw beginnen,
aan mijn Sisyfusarbeid.
Alleen mijn stam wordt elk jaar dikker.
Net als mijn kapsel op zijn mooist is,
komt de kapper.
Ik ben nooit mezelf.
Toelichting:
In de takschubben van de Thuja zit veel vitamine c. Dit voorkwam vaak scheurbuik bij zeelieden die maandenlang op zee voer.
Scheurbuik
Ik schurk tegen de Levensboom,
schuur met mijn rug haar stam.
Weet, omdat ik eerder kwam,
hier word ik opgeladen.
Hier sta ik onder stroom,
niet te weinig, niet te veel,
elke week dit ritueel,
dat mij verlost van kwaden.
Straks ga ik weg van ‘t vaste land,
bevaar de grote zee.
Neem Thuja’s takken mee,
om fijngestampt te koken.
Bij de eerste losse tand,
drink ik van haar toverdrank,
voel ik mij niet langer krank,
de ban van ziekte is verbroken.