Wetenschappelijke naam
Quercus macranthera
Nederlandse naam
Perzische eik
Herkomst | Noord Iran, Kaukasus
Locatie |
vak 6 t/o vak 7
Aantal in het arboretum | 1
Plantjaar | 2011
Aantal in het arboretum | 1
Plantjaar | 2011
Voor het eerst beschreven in 1838 door Friedrich Ernst Ludwig von Fischer en Carl Anton von Meyer. Hoogte: 20-25 m; koepelvormige kroon. Scheuten zijn viltig grijs van kleur en behaard. In het tweede jaar worden de scheuten kaal. Bladeren: lengte van 8-20 cm; omgekeerd eivormige vorm. De bladschijf is plat en regelmatig gelobd. Lobben eivormig en elke kant van de bladschijf telt 7-11 lobben. De lobben in het midden van de bladschijf zijn qua formaat het grootst; blad donkergroen van kleur en bijna haarloos. Onderkant van het blad is grijs en heeft geelachtige haren. Vrucht: 2,5 cm lang en eivormig; bedekt met een hoedje. De schors van de boom is dun. Groeit op de steppe en droge bossen op rijke gronden.