Sporen

Bomen en begraafplaatsen smeden een bijzondere band, waar ook ter wereld. Begraafplaatsen zonder bomen zijn sfeerloos, en bomen kunnen nergens zo oud, bijzonder en eigen worden als op een begraafplaats. Allebei laten ze een spoor na dat ons iets zegt over vergankelijkheid en de eeuwige cirkel van leven en dood. Toen de Haagse schrijver Louis Couperus in 1922 een reis maakte door China en Japan was hij verrukt van een Camellia Japonica die hij op een kerkhof zag. ‘In een Boeddhistisch kerkhof, waar de graven dicht op elkander stonden, zagen wij een immensen camellia-boom, een heiligen boom, eeuwen oud, reuzig zwaar van stam en twijgen en die vol gebloeid was met purperen, rosekleurige en blanke bloemen.’ De beroemde schrijver van Eline Vere en De Stille kracht was helemaal verrukt van de Japanse roos die zo overdadig bloeide op het kerkhof. ‘Het was een wonder van een boom: wààr wij in zijn zwaar gelooverte staarden, bloeide hij, blank, rose, rood.’ Aan de laatste opmerking van Couperus kun je zien dat het er tegenwoordig op begraafplaatsen wel anders aan toe gaat. Het ‘zwaar gelooverte’ is er nog altijd, in de vorm van beuken, eiken, populieren of treurwilgen. Maar op onze tochten langs de vele begraafplaatsen van Amsterdam, kwamen wij schrijvers van het Amsterdamse bomenboek – Eddie Blankers, Nico Hoogland en ik – regelmatig schitterende bloeiende bomen tegen: magnolia’s, sierkersen, -appels en -peren en zelfs buitenissige soorten als de Katsura en de sneeuwklokjesboom. De laatste, een Halesia carolina, draagt in de lente frivole bloemen en staat onder andere in vak 71 van De Nieuwe Ooster. Dat vak is sowieso een van de bijzonderste van dit arboretum – valse Christusdoorn, Judasboom en hemelboom staan gebroederlijk bij elkaar. Alleen al de opeenvolging van deze namen geeft een bomenblik op het lijdensverhaal van het Nieuwe Testament. In het Amsterdamse bomenboek hebben we dan ook veel aandacht aan vak 71 geschonken. Begraafplaatsen zijn dankzij die bomen – bloeiend of niet – altijd meer geweest dan plekken om te herdenken en te rouwen. Het zijn ook plaatsen waar het leven gevoeld en gevierd kan worden – het leven dat doorgaat, dat nieuw leven oplevert. Dat zag Couperus ook, 85 jaar geleden, toen hij op het Boeddhistisch kerkhof in Japan rondwandelde. ‘Zulk een boom wordt met steenen lantaarns omringd en in die groote monumentale lantaarns worden op feestnachten lichten geplaatst. Maar zulk een roodbloeiende Camellia-boom – er zijn er meerdere in Japan – kan ook vreemde dingen doen, bijvoorbeeld, zich verplaatsen en bloedspoor achterlaten en terug komen zonder een enkele bloem…’ Een spoor, vreemde dingen: we zijn met Couperus weer helemaal terug bij De stille kracht. Maar gelijk heeft hij wel. De combinatie van bomen en mystieke sfeer, geheimen en schoonheid tref je alleen op begraafplaatsen. Dat wist Couperus toen al, en dat weet ik sinds het schrijven van het Amsterdamse bomenboek nu ook maar al te goed.

Louis Stiller