Iepen in soorten en maten
Boomzorg, het vakblad voor boomverzorging en boombeheer in de openbare ruimte, besteedde afgelopen december een heel nummer aan diversiteit. En dat komt niet uit de lucht vallen, ons bomensortiment bestaat eigenlijk maar uit een heel beperkt aantal soorten. En die enkele soorten worden dan weer massaal aangeplant. Als er een nieuwe ziekte de kop opsteekt kan deze massaal huishouden onder ons bomenbestand, met rampzalige gevolgen. Iepenziekte is het klassieke voorbeeld, kijk ook eens naar de bloedingsziekte, hoeveel gezonde kastanjes zijn er nog over? En de Fraxinus (Es) is het aankomende slachtoffer.
Wat maakt nu een soort tot een populaire laanboom? Ten eerste is dat natuurlijk dat ontwerpers van de buitenruimte de soort kennen. En de beheerder moet hier goedkeuring aan geven, ook die moet de soort kennen. De sortimentskennis van ontwerpers en beheerders is de eerste belemmering voor diversiteit en dus een belemmering voor een duurzamer, minder vatbaar bomenbestand.
De uitdaging is deze belemmering om te vormen naar een uitdaging; hierbij roep ik beheerders en ontwerpers op zich te verdiepen in het sortiment en het lef te tonen gevarieerder aan te planten. De aangeplante boom moet het natuurlijk in onze buitenruimte, met weinig middelen (lees voeding en bewortelbare ruimte) en onderhoud, toch goed groeien. En natuurlijk aanrijdingen, onderhouds-beschadigingen, wortelschade i.v.m. kabels e.d. zonder problemen trotseren. En dat maakt de Iep zo’n succesvolle boom. De groenmensen kennen de Iep en de Iep doorstaat bijna alles. Behalve dan de Iepenziekte natuurlijk, maar gelukkig kwamen de kwekers met resistente cultuurvariëteiten. Die bleken weliswaar niet resistent te zijn tegen de steeds agressiever opererende Iepenziekte. Maar gelukkig, de kwekers kwamen weer met nieuwe soorten en cultuurvariëteiten. Maar blijven die op termijn ook resistent?
Zo zijn er naast een aantal soorten zeer veel cultuurvariëteiten van de Iep aangeplant, en ondanks de Iepenziekte, ook de oudere en kwetsbare soorten en cultuurvariëteiten zijn nog steeds aanwezig. Gemeente Den Haag heeft een groot aantal soorten en cultuurvariëteiten in de buitenruimte aangeplant, dus ook van de Iep. Voor drie stadsdelen hebben we nu het sortiment goed op naam gebracht. U begrijpt dat dit geen eenvoudige klus is.
Iepen hebben een ongelijke bladvoet en asymmetrisch blad, zo leerde men ons op school. Terwijl de Zelkova juist een gelijke bladvoet heeft. Dat laatste is waar, maar Iepen zijn zeer gevarieerd, ook in bladvorm en de ongelijke bladvoet is er wel altijd, maar vaak is dat millimeterwerk.
De eerste in de lijst van Arboretum De Nieuwe Ooster is direct een Iep waar dat ons aangeleerde kenmerk niet opgaat. Ulmus americana ‘Princeton’ in vak 10 heeft een iets scheve, iets ongelijke bladvoet en is vrijwel symmetrisch. Net als vrijwel alle Amerikaanse selecties heeft Ulmus americana ‘Princeton’ lang blad, waarbij we vooral letten op de verhouding breedte : lengte. De op het arboretum veelvuldig aangeplante Ulmus ‘Camperdownii’ heeft takken die eerst vlak groeien en vervolgens gaan hangen. Het blad lijkt zeer veel op de Ulmus glabra. Breed a-symetrisch blad met een zeer ongelijke bladvoet. De Ulmus glabra ‘Pendula’ uit vak 25 lijkt als twee druppels water op de Ulmus ‘Camperdownii’, beide hebben de ‘prieelvorm’, het verschil zit in de wijze van de
‘bladdracht’. Ulmus ‘Camperdownii’ bedekt de twijgen, bij Ulmus glabra ‘Pendula’ zijn de twijgen duidelijk zichtbaar. Tenslotte hebben we nog een echte treurboom: Ulmus minor ‘Pendula’ in vak 71. Ulmus ‘Columella’ is samen met Ulmus ´Clusius´ zeer populair en wordt veelvuldig aangeplant. Jammer dat die groenmensen massaal verliefd worden op dezelfde soorten. Ulmus ´Columella´ uit vak 27 is een slanke verschijning. Overigens heeft de naam niets de doen met een kolom (zuil), zoals vaak gedacht wordt. Deze Iep is genoemd naar een Romeinse generaal die in die tijd al pleitte voor de aanplant van Iepenbomen. Ulmus glabra ´Exoniensis´, Ulmus x hollandica ´Dampieri´ en Ulmus ´Columella´ hebben alle drie gekroesd blad en alle drie in hun jeugd dezelfde mooie slanke zuilvorm. Ulmus ´Columella´ blijft min of meer slank. Althans dat verwachten we want het is een selectie uit 1988, echt oude bomen zijn er dus nog niet van. Ulmus glabra met zijn kenmerkende scheve, ruwe blad groeit in vak 75, bij de vijver. Het is een statige boom. Werd en wordt weinig aangeplant. Ulmus glabra ´Exoniensis´ groeit na zijn puberteit uit tot een boom met een bolvormige kroon, meestal even breed als hoog. Vaak ontwikkelt de boom een grillige bultige stam, samen met de draaierige twijgen een karakteristieke verschijning. Ulmus ´Lobel´ in vak 18 heeft een veelstammige kroon, de vorm is smal en hoog. Een zeer sterke selectie, groeit nog goed op de armste gronden, in (te) kleine plantplaatsen en tot zeer dicht bij de kust. Ulmus minor ‘Sarniensis’ (vak 62) is een mooie slanke verschijning met een piramidale kroon. Ondanks zijn vatbaarheid voor de Iepenziekte nog steeds de moeite waard om aan te planten, zijn vorm is ongeëvenaard. In Amsterdam en Den Haag in de vorige eeuw zeer massaal aangeplant en nog (beperkt) aanwezig, de Nederlandse naam is niet voor niets ‘Monumentaal iep’. Ulmus pumila (vak 28) is een vaasvormige boom met slappe twijgen. Door de brede kroon met afhangende twijgen krijgt de boom op leeftijd een zeer karakteristieke vorm. Ulmus ‘Sapporo Autumn Gold’ (vak 17) heeft ook die afhangende slappe twijgen en is daardoor een zeer herkenbare selectie. Met uiteraard een zeer mooie botergele herfstkleur. Ulmus x hollandica is een kruising tussen Ulmus minor en Ulmus glabra. Ulmus x hollandica heeft zeer ongelijke bladvoeten en meestal glimmend blad. De meeste cultuurvariëteiten zijn daar goed aan te herkennen, de twee in het Arboretum hebben beide gekroesd blad en lijken daardoor minder uitgesproken een Ulmus x hollandica. Ulmus x ‘Dampieri’ (vak 1) ontwikkelt zich eender als de Ulmus glabra ‘Exoniensis’, mist alleen de grillige stam. Ulmus x hollandica ‘Wredei’(vak 23) is de bekende Goudiep, in zijn jeugd zuilvormig en door snoei is de boom zuilvormig te houden.
De Ulmus parvifolia uit vak 82 is een gedrongen groeiende Iep met klein blad, lijkt zeer veel op Zelkova. Ulmus parvifolia bloeit eind van de zomer, in tegenstelling tot alle andere Iepen, die voor het blad uit bloeien. Ulmus parvifolia ‘Geisha’ (vak 27) is een dwergje, geliefd onder bonsai-liefhebbers.
Onze bomen worden door groenontwerpers in de regel uitgezocht op vorm, slechts zelden op andere (sier)kenmerken. Iepen hebben door het vele selectie-werk en de natuurlijke variatie van de soorten veel te bieden. Toch hebben Iepen wel degelijk andere sier-kenmerken. De meeste soorten en cultuurvariëteiten hebben een mooie gele herfstkleur. De rode bloei voor de bladontwikkeling is ook beslist mooi, maar niet super opvallend, je moet er dus oog voor hebben. Zo kwam ik (inmiddels jaren terug) in de kamer van de directeur van een Middelbare Tuinbouwschool. Voor zijn raam op de 1e verdieping bloeiden de Iepen dat jaar wel zeer uitbundig. Toen ik deze directeur daarop wees viel zijn mond open van verbazing, dit was hem nog nooit opgevallen. Hij kantoorde al enkele jaren in deze kamer.
Na de bloei verschijnen de gevleugelde zaadjes, ook nog voor het nieuwe blad verschijnt, Iependubbeltjes of Iepensneeuw. In de Iepenstad Amsterdam is dit ieder jaar een happening, de rest van Nederland vindt het maar een lastig fenomeen.
Maarten H. van Atten,
via twitter, @maartenvanatten regelmatig aandacht voor minder algemeen en toch goed toepasbaar sortiment.