Twee Brabantse mennekes

Meestal valt het onderwerp vanzelf in mijn hoofd. Alsof iemand een seintje geeft dat het tijd is voor een verhaal. En dan gebeurt er geheid iets dat de moeite van het vertellen waard is. Maar dit keer nodigt de naderende deadline niet uit tot schrijven. Niet over het mediagedoe rond een niet goed ingeschat zandtransport en niet over de konijnenplaag. Niet over de langverwachte start van ons bouwproject. Niet eens over de bronzen engel van Carasso, die bij zijn verhuizing hoog boven onze hoofden zweefde, roerloos in een lichtblauwe ochtendhemel. De woorden willen maar niet komen. Het is alsof iets in mijn binnenste wacht. Inmiddels vertrouwd met dit creatieve proces, wacht ik mee.
Tijdens het jaarlijkse uitje van ons arboretum volgt de beloning. In de vroege middag arriveren we in Den Dungen, onder Den Bosch, bij Landgoed D’n Hooidonk. Een vijf hectare groot park met 1250 verschillende bomen en struiken. Wat begon als hobby van een echtpaar, is nu een ‘groen Europa in het klein, gewoon in Brabant’. Je kan er ‘wandelen tussen het groen, je laten verrassen en verwonderen’. Maar de folder rept met geen woord over de twee mannen die ons staan op te wachten. Met pet en onvervalst Brabants accent vertelt Ad hoe zijn kompaan met het bedrijf begon. Een buurman verhuisde en er kwam een stuk grond bij. Een andere buurman ging weg en opnieuw werd uitgebreid. Nog elf buurmannen ondergingen hetzelfde lot.twee mennekes
Dan neemt eigenaar Frans het over. Het beplantingsplan van het park is simpel, begint hij trots te vertellen. ‘Hier unne boom, doar unne boom en doar un struik’. En vervolgt: ‘Vroeger was ik verpleegkundige. Maar ik werd gek van ’t vergaderen. Al dat zeiken en zeveren. Ik dacht: ge zoekt het zelf moar uit, ik gaon un hoveniersbedrijf beginnen’. Inmiddels is hij met pensioen.
Hij wist dat we zouden komen en heeft vanochtend persoonlijk de randen bij de sloot gemaaid. ‘En de rest, doar en doar en doar. Niet veul waark, zo’n 3,5 uur per keer. Sommige mensen doen er dagen over, ammel kwats’. Ik vraag hem of hij altijd al gedroomd heeft van een bomenmuseum. Hij kijkt me lachend diep in de ogen. ‘Lieve schat, gedroomd heb ik alleen van unne mooie vrouw en die heb ik’.
Terwijl we door het park wandelen, breekt een voorzichtig zonnetje door. Een criticus komt ons melden dat hier en daar fouten op de naambordjes staan. Frans raakt er niet van onder de indruk. Een goeie vriend van hem heeft die bordjes gemaakt. Hij kreeg kanker maar wilde de klus per se afmaken. Zijn as is verstrooid midden tussen zijn bordjes. Wie maakt zich dan druk om een paar foutjes?
Klagen over te veel onderhoud? Dan heb je de verkeerde tuin! Geanimeerd ventileren beide mannen de ene na de andere wijsheid. Iedereen hangt aan hun lippen. Onder luide protesten laten ze ons na een uur weer gaan. Maar ik neem tevreden afscheid, want mijn verhaal is binnen.
In Baarn volgt een onverwachte toegift. Daar, in het Cantonspark, treffen we een rijksmonumentaal tempeltje, afkomstig van landgoed Roosenburgh, ooit gevestigd op onze begraafplaats in Amsterdam. Een fraai ingemetselde tekststeen verhaalt over de verplaatsing van ‘de Colonnade’ in 1915, het jaar van de eerste uitbreiding van De Nieuwe Ooster. Eindelijk heb ik antwoord op het wanneer en waarom van deze verhuizing.
Terug in de bus naar Amsterdam blijf ik toch vooral peinzen over die twee eigenwijze Babantse mennekes. Wil je afval en veel werk? Leg dan beukenhagen aan. Frans begint er niet aan. Hij heeft buxushagen van een meter hoog, die knipt ie eens in de drie jaar. Aangevreten magnolia’s? Nee hoor, die van hem bloeien ook in de winter. Last van konijnen? Bij hem komt zonder probleem een jager.
Doen we het eigenlijk wel goed op De Nieuwe Ooster?

Marie-Louise Meuris