Bomencursus

Voor wie de combinatie van de woorden ‘bomen’ en ‘cursus’ associeert met splinterige bankjes in een klamme blokhut: niets was minder waar. Hoewel ik associatie noch verwachting had, was het kekke lokaal van café Roosenburgh op de Nieuwe Ooster toch een aangename verrassing. De docenten Johan Mullenders en Roger Bickerstaffe droegen respectievelijk een zilveren bijltje en een uit hout gezaagde naam om hun hals: bomenmannen, die twee, dat zat wel goed.
Na het kennismakingsrondje (‘ik ben hier bij Bomen kijken omdat ik van bomen hou, bomen mooi vind, meer van bomen wil weten, bomen wil kunnen herkennen, boomzovoort’) kon ik het woord ‘bomen’ niet meer horen maar eenmaal buiten, tussen de – inderdaad! – bomen, ging het om kijken, leren zien.
Twee docenten, twee halve groepen. In pittig tempo liepen we over de begraafplaats die al snel veranderde in een park met toevallig her en der een zerk. En wij keken niet alleen naar boven, integendeel, we leerden over stam, schors en habitus. We volgden de meester, stonden stil bij een reus of grootse dwerg en kregen allerlei interessant onvoorstelbaars te horen en onvoorstelbaar interessants. Tussen het bladergeruis klonk ons ‘goh’, en ‘oh’, en ‘tss’, en ‘wauw’ alsof het de taal was van een nieuwe vogelsoort. Vraagtekens zweefden langs de stammen omhoog want hoe meer men te weten krijgt, hoe meer men weten wil.
Te snel werd het donker. Eng. Niet vanwege de graven of geloven in spoken, maar die Nieuwe Ooster is bij daglicht al verdwaalbaar. Volg Johan, follow Roger; daar schenen laag de lampen van het verzonken cursuscafé. Binnen was koffie, thee, de andere helft van de groep, enthousiasme, het delen daarvan. Zij hadden bijvoorbeeld de zakdoekjesboom gezien, wij de wortelopslag van de vleugelnoot.
Dan het theoretische deel. Aan de hand van afbeeldingen doceerden Johan, de ervaren practicus, en Roger, de gedegen wetenschapper, om en om, daarbij rekening houdend met de gemiddelde concentratieboog van een willekeurige cursist. Alsof onze aandacht zouden kúnnen verslappen! Informatie over het Arboretum, De Nieuwe Ooster en de immer met respect genoemde tuinarchitect Leonard Springer werd gevolgd door uitleg over schors, bast en cambium; dit alles afgewisseld met bomenfoto’s van waar dan ook.
Aha. Dus een boom hóeft niet dik te zijn voor oud, hóeft niet oud te zijn als dik, en als hij eruit ziet als een wattenbol op een lolliestokje, is hij van onderen kaalgevreten door een paard. Maar – vraagje uit de klas – hoe zit het dan met de baobab? Het antwoord kwam prompt en kort: giraffen. Natuurlijke logica. Hier leerde je naar bomen kijken en van bomen weten; voor praten ermee moest je elders zijn.
Vier avonden besteedde ik zo aan bomen; een woord dat na die kennismakingsronde meer en meer vervangen werd door Latijnse namen (eerst geslacht, dan soort, dan cultivar).
Nu is het herfst. Afgevallen bladeren liggen voor mijn voeten, voor mijn ogen. Over straat lopend mompel ik keer op keer: ‘Scheve bladvoet, dus een iep.’

Nida Oudejans