Latijnse namen

Op de lagere Land- en Tuinbouwschool werd ik voor het eerst geconfronteerd met Latijnse namen van al wat groeit en bloeit. Vreemd eigenlijk dat ik hier niets eerder over vernomen had. Zowel mijn moeder hield zich volop bezig (en nog steeds) met plantjes en bloemetjes en mijn opa was een echte hovenier met een heuse opleiding, gevolgd in Frederiksoord (Fr.). Van mijn moeder hoorde ik nooit een Latijnse naam. Zij zaaide Margrietjes en plantte Afrikaantjes en plukte Judaspenning. Dat ik later kon vertellen dat Judaspenning eigenlijk Lunaria annua heet bracht bij haar geen enkele emotie teweeg. Zij bleef doorgaan met Judaspenning plukken en Lampionplantjes verspenen; voor de goede orde vermeld ik hier dat het gaat om Physalis alkekengi! Gelukkig was mijn opa iets meer geïnteresseerd. Dat moest ook wel, hij was tenslotte een vakman. Toen ik trots vroeg of hij de Potentilla frutosica kende, een bloemetje die wij in de eerste klas met tekenles zo mooi mogelijk moesten natekenen, antwoordde hij direct verbeterend `fruticósa` met een klemtoon op de o. Slik! Ik realiseerde dat dit dus heel gevoelig ligt en met grote voorzichtigheid uitgesproken moet worden. Bij mijn moeder kon ik het gelukkig hebben over de heesterganzerik, een stuk veiliger.
Maar veiligheid werd op de opleiding niet ingebouwd. Wilde je in dit vak vooruitkomen en `iets` worden, dan moest je al die moeilijke namen, want dat waren ze, in je hoofd stampen. En dus begon de kwelling. Een eik werd een Quercus, een beuk een Fagus en een linde veranderde in een prachtige Tilia. Hoe meer deze namen eigen werden hoe leuker ik het vond om ze ook te gebruiken. Zelfs bij mijn opa durfde ik over een Fraxinus (es) te praten. De meeste namen kon ik redelijk eenvoudig onthouden, maar een enkele schreef ik op een klein papiertje en haalde het zo vaak mogelijk te voorschijn om deze in mijn kop te stampen. Zo herinner ik mij nog dat de Metasequoia glyptostroboides (wie zou niet zo`n boom willen hebben) een week of drie in mijn broekzak overal mee naar toe ging. In de bus, op de fiets en zelfs onder mijn kussen. Ik moest die naam uit kunnen spreken alsof het mijn eigen voornaam was. Nog steeds is dit mijn favoriet, hoewel de Ceratostigma plumbaginoides er ook mag wezen, waarmee ik het `gewone` loodkruid bedoel.
Het bezigen van al die Latijnse namen is bij elke vakidioot een prettige bezigheid. Je laat zo zien dat je weet waar je over praat en dat je geen gewone hobbyist bent die maar wat aanlult (sorry ma). Nee, zoals ze op de opleiding al meegaven, spreek Latijn en je bent iemand. Wat het allemaal erg lastig maakt is dat sommige namen veranderen. Een groep van wijze mensen beslist op basis van wetenschap dat een bepaalde boom anders moet heten. Zo heet de Platanus x acerifolia nu opeens P. x hispanica en de op school geleerde Salix alba `Tristis heet nu Salix x sepulcralis `Chrysocoma`. De boom zelf trekt zich daar niets van aan en blijft dezelfde treurwilg . Wat dat betreft heeft mijn moeder het maar makkelijk, die heeft het nog steeds over dezelfde treurwilg.
Maar stel je voor dat ik tijdens een rondleiding door ons arboretum met dendrologen (vakidioten die de aardappel op hun bord naar binnen werken als Solanum tuberosum) een Latijnse naam uitspreek die twee maanden daarvoor veranderd is, dan word je echt niet serieus genomen! Dan hoor je eigenlijk thuis in de groep van hobbyisten.
Op De Nieuwe Ooster worden momenteel nieuwe boombordjes opgehangen. Omdat wij onszelf als arboretum serieus nemen wordt de Latijnse naam als eerste en het grootst vermeld en daaronder, iets kleiner, de Nederlandse naam. Voor mijn opa zou dit als vanzelfsprekend geweest zijn, mijn moeder had het liever andersom gezien. Maar gelukkig….. als ik straks tegen haar zeg dat de Forsythia in het park uitbundig bloeit, begrijpen we elkaar!

Johan Mullenders